de literatuurvreters

- tuut - meet - deuk - drup - berg - jurk - grol - stel - knie - heus - waar -

langzaam daalt de temperatuur in huis (naar alle waarschijnlijkheid wordt de verwachting be­waarheid dat de begane grond om 08.32u bereikt wordt, dus tot die tijd moet ik wakker blijven, of er behoorlijk rekening mee houden dat ik uit mijn slaap gehaald wordt door de dreun ... iets wat ik niemand gun, zelfs mezelf niet, maar als je dat niet begrijpt, blijft het net zo onzinnig als wanneer je sinds je opstond wél een tot die omvang uitgebreid begrip had ontwikkeld ...
ja, daar was-ie, de bons, precies op de zwijgzaam niet-afgesproken tijd, en o, de stilte die er op volgde, deed zo mogelijk nog meer pijn aan de oren, ondanks dat ik ergens oorwarmers neer­gelegd had, en meteen die plek vergeten, alsof ik niets beters te doen heb dan zomaar alles onthouden ... en dan het geluksgevoel wat daar weer na kwam, bijna trillend genoeg om lyrisch van te worden als een liervogel op de baltsvloer in het regenwoud, vlak voor dat gekapt wordt, zo'n laatste geslaagde dans, die je niet meer afgenomen kan worden, ondanks dat je niet weet of er publiek was dat je met je volmaakte wendingen en keringen en stil verdriet ontroerde ...

terwijl meteoren en meteorieten door de dampkring verschieten
kibbelen zoutzuilen in afgesloten grotten over onder en boven
en ik die van de zon slechts wilde genieten
liet me van m'n laatste dag rust beroven ...

na het lang uitblijvende vertrek van een over het dak wankelend onweer heb ik urenlang rondge­kropen over m'n houten vloer, op zoek naar abusievelijk binnen­gewaaide vonkjes - eigenlijk dom werk, want het waai­de nauwelijks, maar voor de veilige zeker­heid vond ik me toch slim ge­noeg ... op 'n gegeven moment stootte ik m'n kop gedurende zeker anderhalve centimeter (zo hard dus) aan een uitstekend (scherp afgezaagd) stuk stellingmate­riaal, dat de vonken uit m'n behaarde dakpan schoten in de vorm van rondspattend bloed (had ik gewoon op de verkeerde plek gezocht de hele tijd) - gelukkig kon ik met behulp van een klein lichtweerkaatsertje en de verlichte wasbakreflektieplaat de bron van de ontsprin­gende rode zee van een bijtend laagje blanke jodium voorzien, zodat eventuele van het ijzerwerk afgesprongen beestjes zich wel twee keer (of méér) zullen bedenken vóór ze onder m'n rieten dak gaan zitten stoken en storen ... ik kon de olimpische goden horen lachen (het klonk wat hol, maar dat zal de resonantie van hun lege magen zijn geweest, zo zonder gelovige sloven) ...

zestien uur drieënveertig - daar slaat het om, het weer
het grijs, nu strak verzameld, draait al zijn voegen los;

zestien uur achtenveertig - het stort al weer niet meer
de aarde kijkt beteuterd, het graan is weer de klos ...

met de maltese sandaal goed opgeborgen in mijn broekzak - of, als het maltezer moet zijn, dát hernoemde ding op een iets ruimere, maar toch, diezelfde plek waar het zonder enige hulp niet vandaan kan komen - begon ik aan mijn reis ... naarmate ik verder verwijderd raakte van mijn vertrekpunt en mijn doel dichter naderde, raakte het leer meer op z'n gemak, omdat ik het eenvoudig door aanraken al steeds weer gerust kon stellen, als ik voelde dat er behoefte ont­stond aan zicht op de buitenwereld, waar wij samen doorheen struinden - nog niet, nog niet - dat zijn aanwezigheid ook mij goed deed in deze spannende tijden, en wij derhalve elkaars medicijn waren, was iets wat ik me pas na aankomst realiseerde ... en toen hing mijn favoriete sleutel­hanger lang weer aan zijn eigen haakje uit te rusten van onze voettocht rond het eiland ...

vroeger droomde ik mij in 'n vachtje, fraaigetekend
   en verder geen kleren nodig, want alle seizoenen zon •
maar dan raakte mijn droom verregend
omdat ik nog steeds niet schaatsen kon
(al was je, zo zonder vorst, vrij snel uitgerekend:
   erg weinig wedstrijden die men begon, of won) •
dus, alles goed overwegend
draag ik nu broek en japon

want hemd rijmt voor geen meter

laat daar de tasmaanse duivels maar een puntje aan zuigen, en laat ze op hun eiland maar grom­men en grauwen van jaloezie en kwaadheid op zichzelf, omdat ze de laatste zweminstrukteur (tevens laatste grote voorradige hap) meteen opvraten in plaats van hem eerst z'n werk te laten doen (kortzichtig, omdat de honger weer snel genoeg terugkwam), want dan hadden ze een heel kontinent met verse prooien kunnen bezwemmen, met watertrappelen (zoveel nat hadden ze nog in hun genen) kwamen ze niet eens voorbij de laatste pieren voor ze vermoeid onder water raakten en heel snel zouden hebben moe­ten evolueren tot waterademers (laat ik je geruststellen, dat lukt dus niet binnen anderhalve minuut) of verdrinken (en dat gebeurde dus in exakt 100% van de gevallen), en niemand die er een traan om liet, ook hun soortgenoten niet, want die wisten niet dat een beetje huilen goed is voor het doorspoelen van de traanklieren (en tevens een blijk van innerlijke beschaving), maar wie maalt daarom als je maag alle gezond verstand luide overstemt - je kiezen in ieder geval niet, ondanks dat ze niets anders te doen hebben ...

de zomerdromer en de wintersprinter

kenden elkaar van d'onwaarschijnlijk wondere waarderingsweek

de fitnessroomer en de guinnesspinter

waren beiden verzot op dames blanches met een plakje gele keek

de paardintomer en de nachtrupsflinter

vielen met zestien dagen verschil in een woest stromende beek

de koffiestomer en de wandelsplinter

werden verliefd op een juf die zich met gebrande siena bestreek

de bergbetomer en de mikroplinter

vonden hun heil bij technische boeken in de openbare biblioteek

de kaartvolkomer en de inkjetprinter

gebruikten alleen kassettes uit sally parmantig's stoom-booteek


en hoe vernuftig was dat nou niet net
dat ik daar telkens onwetend van was
en met buikkrampjes lag in mijn bed
 

de mottig rusteloze nacht van jonge nemo, na een avondje tv-geweld -
en het late eten van een uitlopende stomende soeflee van ouwe kaas:

u moet ik bezitten, onder de knieën voelen

hoe uw ribkast tegen mijn knokig gewicht in,
uw ademhaling op gang houden wil, met elke teug minder verzet,
met uw overgave als koude antiklimax

snel sta ik op, ik hoor uw raspen, en help u overeind

je wekt mij, vraagt bezorgd: alles goed, lief?


nee, nooit meer neem ik zo'n hete snek als stiller van nachtelijke trek.

 















als de leegte je aanstaart
en, gehuld in kuras met baard,
naar je zwaait met 'n roestig zwaard