waarin missel en toeke in het grote park heel vreemde dieren zien.



nadat we ons gewassen hebben en onze tanden gepoetst, vliegen missel en ik naar de achterkant van de berg waar de grot van vogelstad inzit.
daar is een heel mooi en heel groot park met bomen en planten die ik nog nooit eerder gezien heb, die bomen zijn nog mooier dan die bij het meertje waarin missel en ik gezwommen hebben.
missel zegt: "hier kun je heerlijk wandelen en je ziet dieren die heel anders zijn als de vogels en de buitenspaanders en de spiegelspinnen.
kijk, daarboven zie je er al een paar: die daar vliegt met dat touw om zijn nek, dat is een droomvogel, dat is het enige dier in het park dat ergens aan vast zit; alle andere dieren kunnen doen en laten wat ze willen en als ze uit het park weg willen gaan, dan kan dat ook; maar dat gebeurt niet zo dikwijls, want ze vinden het hier allemaal erg fijn".
"waarom zitten die dieren niet in kooien, missel, bij de mensen in mijn land zitten alle vreemde dieren in kooien of in parken met hoge hekken eromheen".
"dat mag toch niet, die dieren mogen toch ook best doen wat ze zelf willen; ik vind het gemeen van die mensen om de dieren op te sluiten; dat soort dierenparken zijn slecht ..."
"ja, dat vind ik ook: zoals het hier in andorra is, zo is het goed, en zo moest het eigenlijk overal zijn".

missel en ik staan onder de boom met de droomvogel en ik zeg tegen missel: "vertel eens wat meer over die droomvogel".
"weet je waarom die droomvogel vastzit aan dat touw?
nee? dat is omdat ze anders verdwaalt en dan moet ze zelf voor haar voedsel zorgen en hier krijgt ze te eten.
voor dat eten zorgen een paar oude vogels, die te oud zijn om nog op het veld te werken; elke dag maken ze de vogel wakker om te eten en dan vragen ze of ze losgemaakt wil worden.
nee, roept ze dan, ik wil hier blijven en als jullie me losmaken, dan weet ik niet meer waar ik ben en dan moet ik met mijn ogen open vliegen en dan kan ik niet zo fijn dromen zoals ik hier kan; en soms vergeet de droomvogel wel eens dat ze eieren moet leggen...
ken je dat versje soms ook: in mei leggen alle vogels een ei, behalve de droomvogel en de ploet, die zijn vergeten dat dat moet...
nee, toeke, wat een ploet is, weet ik ook niet, want die heb ik nog nooit gezien".

"wie is dat andere dier in die boom en wat zijn dat voor kleine diertjes vlak daarboven?"
"dat grote dier is de vingerboomkruiper en die kleine beestjes zijn koperdraadkevers; de vingerboomkruiper wordt ook wel kleefbeest genoemd, het is een van die dieren die hier zijn gekomen om mee te helpen op het veld, maar nu is er geen werk meer voor hem en al die anderen die met hem zijn meegekomen; veel van zijn soort zijn al naar hun land teruggegaan, maar er zijn dieren die het hier zo fijn vinden dat ze blijven; de vingerboomkruiper is trouwens het dier dat alleen maar kan blijven leven als hij koperdraadkevers kan eten.
als je even naar de tak kijkt waar hij op zit, dan weet je hoe hij aan zijn naam gekomen is: die tak lijkt wel erg veel op een vinger, he, met nagel en al...

he, kijk, daar loopt een raapvogel, die zoekt alle eieren bij elkaar, die los op de grond liggen en die legt hij bij elkaar op een hoop en dan broedt een spiegelspin ze uit; als er geen eieren zijn, raapt hij alle bessen op, die van de struiken vallen...
en daar, nog iets verder zit een pijlstaartvogel op een dode boom en een andere pijlstaartvogel vliegt daar vlakbij.
die ene die op de boontak zit, steekt zijn tong uit naar iemand, he, toeke, hij steekt zijn tong uit naar toman, wat doet die hier... toman, toman, hallo..."

"hallo misseltje en verre neef, hoe heet je ook al weer, oh ja, dag toeke, wat doen jullie hier?"
"dag toman, we wandelen wat rond..."
"ja toman, toeke en ik zijn op zoek naar niet overal bekende dieren, maar we hebben de meeste al wel gezien, ga je mee, even op het terras zitten, hier bij het park, toman, of heb je het druk?"
"nee hoor, ik ga wel even mee".
terwijl we door de rest van het park lopen, komen we nog verschillende andere vreemde dieren tegen.
een daarvan heeft geen voeten, maar een soort wielen aan de onderkant van zijn benen.
toman zegt van dat dier: "dat beestje is heel verlegen, en je zult hem niet dikwijls zien, en als je hem eens een keer ziet, dan is het nog maar heel even; hij wordt flitser en bliksemsneller genoemd".