Joost draaide zich om in zijn slaapzak, rekte zich toen uit: Waarvan was hij ook weer wakker geworden? Was hij eigenlijk wel wakker geworden of was dit weer een droom?

Als hij wakker was geworden, dan was dat van geklapper van vleugels om zijn hoofd. Met een schok zit hij overeind: Vleugels, vogels, hier, binnen in de tempel, dat kan niet.

Maar het kan wel: Achter zich hoort hij weer het geluid van grote vleugels die de lucht ranselen. Joost draait zich om en duikt op hetzelfde moment in elkaar: vliegende doodsvalIn het rode licht van de tempel schieten een paar grote vogels op hem af, en zij hadden vast niet de bedoeling om een afkoelende wind over hem te laten waaien.

Joost kijkt wat beter naar de vogels die alweer aan het stijgen zijn, waarschijnlijk om hem opnieuw aan te vallen. Op de rug van een van de vogels zit de professor te schreeuwen: "Maak hem dood, verpletter hem maar".

"Stop", roept Joost, "dat bevalt me zo niet".

De vogels landen en de professor loopt naar Joost: "Maar wat wil je dan, jongen?"

"Waarom wil je mij doodmaken, Robbert?"

De prof antwoordt als een kind: "Waarom daarom, waarom daarom. Waarom daarom zegt niet veel, kijk naar je eigen dan kijk je scheel".

"En hoe wil je dat dan doen, robbie?"

"Met een beitel en een stoot, bloed is rood en jij bent dood".

"En als we het nu eens omdraaiden", probeert Joost.

"Ook goed", zegt de professor, "dan sla ik gewoon een beurt over. Hier heb je de beitel, je weet hoe het moet".

"Nee, Robbert, dat weet ik niet, vertel het me maar even".

"Nee, daar begin ik niet aan, probeer het zo maar, dat is wel net zo leuk". Een van de vogels stijgt op, vliegt tot boven de professor en laat zich als een blok naar beneden vallen.

Joost slaat met alle kracht die in zijn arm zit de beitel in de prof, die zucht en zegt: "Zo, nu ben ik dood, maar jij bent ook zo aan de beurt, Joostje".

Met een schok werd Joost wakker toen iets warms op zijn gezicht sprong. Hij probeerde het eraf te jagen, maar toen was alles ineens nat en kleverig. Hij deed zijn ogen open, zijn wimpers zaten aan elkaar geplakt en lieten een bruinachtig licht door. Hij wreef door zijn ogen, zag dat zijn handen rode vlekken hadden, en herinnerde zich zijn droom: "O nee, Robbert, ik zal hem toch niet ...?"

Joost draaide zich op zijn zij en zag de professor liggen. Het bloed trok snel weg in de laag zand op de tempelvloer. De blik in de ogen van de prof joeg hem schrik aan: Een verwonderde blik, een vraag, waarom.