Uit de walmende olielamp stegen drie bollen naar de zoldering en een ogenblik leek het erop, of ze erdoorheen zouden gaan. Op het laatste moment groeiden er staarten aan en die stuurden de bollen in steeds groter wordende kringen naar beneden. De grootste van de drie dook plots naar Joost die van schrik zijn adem inhield.

"Stop, ga weg", schreeuwde Joost, maar hij hoorde zijn eigen stem niet. Het enige wat hij hoorde was het doordringende gezoem van de bollen. De andere twee doken nu ook op hem af, terwijl de eerste zachtjes op zijn staart wiegelend boven hem bleef hangen.

trappelend bolwezentje"Kijk me niet zo aan", schreeuwde Joost weer zonder stem. Hij had het idee dat het gezoem eigenlijk een honend gelach was, en sloeg wild naar de bol, die ineens een stuk hoger hing, buiten zijn bereik. Zijn vuist kon hij echter niet meer stoppen en die kwam met kracht terecht op de schouder van de professor, die wakker schrok, zag dat Joost lag te slapen en zijn slaapzak oppakte en aan de andere kant van de tempel neerlegde. Hier merkte Joost echter niets van, die bleef gewoon doorslapen, hij had het veel te druk met zijn droom: Igwanóndo mengde zich nu ook in het gewoel, met één zwaai van zijn machtige arm had de god de staarten van de twee kleinere bollen te pakken. Snel vlocht hij de bollen met staart door zijn gordel. De grootste bol was ondertussen weer naar de koepel gestegen. Met een hese fluittoon liet hij zich naar beneden vallen, recht op Joost af, die als verlamd omhoog keek. Pas op het laatste moment vond hij de kracht om zich opzij te rollen. Achter zijn rug klonk een doffe klap en toen hij zich omdraaide stond daar temidden van de resten van de bol een klein wezentje, dat voor het grootste gedeelte uit poten bestond. Er waren twee vreemde dingen aan het beestje: Het had dan wel netjes vier poten, maar die vier poten stonden naast elkaar en niet in twee paar achter elkaar, en bovendien groeide het beest zo snel, dat het Joost pijn aan zijn ogen deed.

Het beest klapperde met zijn bek en porde ermee in zijn kleine kogelronde buikje. Pas op dat moment zag het Joost liggen en het hief al een poot op om het zielige hoopje Joost te pletten, toen plots de stem van Igwanóndo de ruimte bol deed staan: "Je hoeft het niet meteen dood te trappen, speel er eerst maar wat mee".

Het beest schreeuwde in drie, vier tonen tegelijk: "Hoera", en trappelde van plezier in een angstaanjagend hoog tempo met zijn vier poten, die telkens op nagels afstand langs het hoofd van Joost schoten.

Joost wendde zijn blik af van de poten en keek naar de kop van het beest: Tranen van plezier rolden door de ogen van het dier en zijn tong schoot van links naar rechts om de tranen op te likken.

Plots stond het beest stil en Joost wist dat het beest er genoeg van had. Met een berekenende blik hief het een poot, en Joost gilde, gilde, en hij gilde zich wakker, badend in het zweet.