"O", was heel even alles wat Juldy kon uitbrengen, "mij heeft Sprook een heel ander verhaal over de negenwinde verteld".

"Hoe ging dát dan", vroeg Lies.

"Ik wil het wel proberen, maar zo mooi als hij kan ik het toch niet, hoe begon hij ook al weer ... Op een hoge bergtop, in een ver verwijderd verleden kwamen ééns per jaar alle winden bij elkaar om afspraken te maken voor het jaar daarna, welke, wind, wanneer, waar, waaien, wilde, hè, verdorie, ik heb maar zes w-woorden, en Sprook had er acht achter elkaar, één woord voor elke wind zei hij. Toen ik vroeg welke zijn dat dan, zei hij: de wind van de dageraad, de wind van de ochtend, de wind van de middag, de wind van de avond, de wind van de schemer, de wind van de nacht, en de twee wervelwinden, de ene die de dag achterna zit en in de toekomst wil kijken, die draait dus van ochtend naar middag, avond, nacht, enzovoort, en de andere die steeds terug wil naar gisteren, de wind van het verleden, die wervelt tegen de wijzers van de dag in, dus nacht, schemer, avond, middag, en zo verder terug. En als alle winden bij elkaar waren deden zij behendigheidsspelletjes, zoals om een hoekje kijken, dat konden de wervelwinden het beste, of bootje spelen, daar waren de dagdeelwinden het meest in bedreven, en als het koud was die dag dat de winden bij elkaar kwamen, dan vermaakten ze zich ook nog een hele tijd met rookdansen en een van de moeilijkste staaltjes die ze dan uithaalden was op zó'n manier een knoop leggen in twee of drie verschillende rookslierten dat die niet meer loskonden en dan hielden de winden van puur plezier fluitkonzerten om de huizen heen. Sprook noemde nog een heleboel andere spelletjes die de acht winden deden, maar er wil me er nu geen een meer te binnen schieten.

Na verloop van tijd bliezen de winden elkaar terug naar de bergtop en zetten hun vergadering voort. In al die tijden waarvan al geschiedenis gemaakt is, hielden plant en dier zich aan de stilzwijgende afspraak met de winden om de bergtop kaal te houden, tótdat op zeker tijdstip de meest eigenwijze plantesoort, een boom met een witte schors met zwarte vlekjes, vlerk geheten, zijn zaad op de bergtop liet vallen. Natuurlijk kwam een gedeelte van die zaadjes nét terecht in een van de scheurtjes in het onbedekte hoofd van de berg, scheurtjes die ontstaan waren door de eeuwenlange woeste windstoten van de acht stoeiers.

Toen de boom één jaar oud was en amper zes blaadjes boven de grond uitstak, dachten de winden dat het een verrassing voor hen was van de omgeving.

Een jaar later stond het boompje er nog, de winden dachten toen dat de ouderplant een vergissing gemaakt had, maar de ouderboom zwaaide alle kanten op met haar takken en zei dat ze van niets wist. De winden zeiden dat ze maar eens goed moest nadenken, een heel jaar lang.

Als de winden voor hun volgende jaarlijkse bijeenkomst bij elkaar komen, zien ze dat het boompje zó hard gegroeid is, dat duidelijk wordt, dat het niet om één plant gaat, maar om een grote plant met een stuk of zes kleinere die er aan alle kanten tegenaan groeien. De ouderboom weet nog steeds van niks en de acht winden spreken af dat ieder op z'n beurt zal proberen de bergtop weer kaal te blazen, eerst de zes dagnaamwinden, daarna de beide wervelwinden.

Als de eerste wervelwind aan de beurt is, beginnen de boompjes zachtjes tegen elkaar te lachen, en de oudste zegt dat ze alleen voor de ándere wervelwind bang zijn, want dat is de sterkste wind. Het tégendeel zal ik bewijzen zegt de eerste wervelwind en blaast zo hard dat hij paars aanloopt.

De boompjes zijn nog veel te jong om stijf te zijn, dus buigen ze rustig mee met alle kunsten en fratsen die de wervelwind uithaalt. De wervelwind blaast zich moe, en ruimt dan het veld voor de wind die de andere kant op wervelt. Weer beginnen de boompjes te lachen, en de oudste zegt, dat ze nu helemaal niet meer bang zijn: de vorige wervelwind was de sterkste en die had hen niet omgekregen.

Ook deze wervelwind blaast zich moe en op het moment dat hij zich gewonnen geeft, zegt een van de kleine boompjes: waarom vechten jullie het met z'n tweeën niet uit om te zien wie de sterkste is ...

De wervelwind trapt er schijnbaar in en daagt de andere wervelwind uit voor een krachtmeting, diezelfde dag, maar even veel jaren later als er dagdelen zijn, en dat zijn er zes: dageraad, ochtend, middag, avond, schemer, nacht. Gedurende al die jaren, zo spraken de acht winden af, zou niet één van hen zelfs maar in de búúrt komen van het strijdperk, de bergtop. De vergadering van de acht winden werd op een nabijgelegen berg voortgezet.

Het eerste jaar gaat voorbij, het tweede, derde, vierde en vijfde, en het zesde jaar komt en gaat zonder dat er een zuchtje wind in de lucht boven de bergtop te bespeuren viel. De boompjes zijn ongestoord doorgegroeid, recht omhoog, als een vinger, die het dak van de wereld wil aanraken. De wortels van de jonge bomen hebben zich met alle kracht waarover ze beschikten dieper in de rots gewrikt. De rots moest dat kreunend van pijn toestaan.

Zo kwam de dag van de krachtmeting: de zes dagwinden staan in een soort kring om de bergtop met de zeven jonge bomen.

Dan komen de beide wervelwinden het strijdperk binnen, en al gauw vinden de jonge bomen het niet meer leuk: zij zijn het middelpunt van het gevecht en krijgen nu eens een stoot van de ene wervelwind, dan weer van de andere ... Tot plots de wervelwind die met de dag meedraait een halve draai omhoog maakt en dan op dezelfde manier blijkt te waaien als de wind die naar gisteren draait. Wild is de kracht die nu op de bomen inwerkt.

Het wordt avond, nacht, nogmaals nacht en weer dag en nog steeds draaien de twee wervelwinden naar het verleden. De bomen weten nu dat de strijd van wind tegen wind niet doorgegaan is zoals zij wilden, nee, het oude gevecht tussen de winden en henzelf wordt na een periode van zes jaar vervolgd. Cirkelend, spiralend en kringen draaiend razen de wervelwinden om het kleine groepje bomen, en steeds als het lijkt of de wervelingen minder krachtig worden beginnen twee van de dagwinden, die recht tegenover elkaar staan, uit volle long mee te blazen.

Week volgt op week en het blazen houdt niet op. Af en toe gaan wel een paar winden weg, omdat de rest van de wereld niet verwaarloosd kan worden vanwege die paar schorsvlekkige bomen, maar steeds blijven genoeg winden over om de boel draaiende te houden. Het gemak waarmee de bomen tot nu toe mee- en terugbogen bij windstoten, nam af naarmate zij door de wervelende winden verder om elkaar heen gedraaid werden, en toen de winden maanden later verveeld uit elkaar stoven, om weer eens wat leuks te doen, draaiden de bomen maar een heel klein stukje terug.

Voor iedereen die bij de bomen in de buurt kwam, was het net of ze in een verschrikkelijke storm stonden, maar dan wel een waar alleen de bomen last van hadden.

"De acht winden hebben een stil kind gekregen", zeiden mensen later tegen elkaar, en nog later zei men: "de negende wind is een boom", want de bomen waren intussen met elkaar vergroeid. En zo komt het dat deze boom 'negenwinde' heet", besloot Juldy.