Zonsopgang was lang gekomen, en nog sjokte Dolf als een paard voor z'n kist: "Hoe lang nog, baas? Ik krijg last van m'n schouders".

"Stil", fluisterde Eduard sissend, "als we voorbij die boerderijen zijn, is het nog een minuut of tien".

"Ik zie er maar één".

"Ja, ik ook, maar volgens deze kaart ligt er vlak daarachter nog een. Loop trouwens wat gebukt, als je kunt, zij hoeven ons niet te zien".

Helaas was het daar al te laat voor: Voor het woonkamerraam van de eerste boerderij stond de tweejarige Marto te kraaien van plezier.

Zijn zesjarige broertje, Jonne, die hem een beetje in de gaten hield, was net weg, pissen, zag dus de oorzaak van de lol niet, en vroeg daarnaar toen hij in de kamer terug kwam.

"Gèppa, gèppa", zei Marto en wees.

Niks meer te zien.

Jonne dacht dat z'n pa even uit de stal was gekomen en 'n gek gezicht had getrokken, dat deed ie wel meer.

Gezíén waren ze dus wel, maar het leek erop alsof dat niets te betekenen had.

De tweede boerderij konden Dolf, de kist en Eduard ongezien voorbijkomen, omdat een heuvel zich met alle geweld tussen hen en de boerenwoning in wrong.

Eenmaal die heuvel voorbij, zagen ze ook het doel van hun trek- en duwtocht: de ruïne van de burcht Didar op de berg Likoen.

"Godver", riep Dolf, "moet ik die bak dáár heen sjouwen. Dat haal ik nooit, daar heb ik ook geen zin in, doe het zelf maar, baas, je kan kapot vallen".

"Zo kan het wel weer, Dolf, je maakt je weer verdomd druk, om niks. Zie je die donkere plek daar, halverwege? Dáár gaan we heen. En zo'n gezeul zal dat niet zijn, want aan de achterkant van dat heuveltje loopt een behoorlijk pad naar die grot. Dat donkere gat is namelijk de ingang van een grottenstelsel".

"Ik vraag me wel eens af hoe u dat soort dingen kunt weten, want u, jij, was hier nog nooit eerder geweest, zei je".

"Zó moeilijk is het niet om dat soort dingen te weten te komen: in dat dorp waar ik logeerde, Kattileno dus, hadden ze een soort biblioteek van schilderijen en kaarten en dat soort dingen, netjes op onderwerp gerangschikt, dus alles wat ze over het kasteel hadden zat bij elkaar".

"Petje af, toch, baas, je moet er maar op komen", zei Dolf die ondertussen op z'n gemak op de kistkoffer was gaan zitten.

"Hou je pet maar op, Dolf, en zorg maar dat de boel héél boven komt".