Han vertelde dat ze naar huis ging: ze woonde vlakbij een kasteelruïne ten noorden van Kattileno, maar was daar elk jaar drie maanden niet, omdat ze dan aan de Zuid - Nederlandse Universiteit Tjambariaanse Taal- en Letterkunde doceerde.

Daarna vroeg ze waar ieder van de anderen heen ging en waarom.

De antwoorden van Lies, Regien, Tino en Wouter kennen we al, dus waarom zouden we die herhalen, en Eduard wilde eerst alleen maar een afgemeten: "Tjambar" kwijt.

Han vroeg door: "Wil je daar tot rust komen of zo?"

Nee, hij ging duidelijk níét voor z'n rust, hij ging voor záken. Wat voor zaken dat precies waren, wilde hij liever niet kwijt, maar het had iets met de industrie te maken.

"Weet je dan niet, dat er bij ons helemaal geen industrie is", vroeg Han verwonderd.

"Daarom net ga ik erheen. Iemand moet de eerste zijn, nietwaar?" Eduard keek glimlachend naar Han, omdat híj de slimmerik was, die er het eerste aan had gedacht.

"Vergeet het maar, jongen, dat zal je niet lukken", zei Han vol overtuiging, "We wìllen helemaal geen fabrieken of massaprodukten".

"Wat klets je nou, Han, natuurlijk lukt me dat wel, jullie weten gewoon nog niet goed waar je behoefte aan hebt, en op dat gebied ben ìk de deskundige, en bovendien, ik ben gèld, en geld kan àlles, met geld krijg je àlles voor elkaar", zei Eduard, en hij geloofde het nog ook, en niet zo'n beetje. Hij grijnsde; die gekke Han dacht zeker dat hij ging vrágen of hij ergens een fabriekje mocht beginnen, kom kom, hij was wijzer dan dat. Hij had daar zo z'n methodes voor ... ja, ze zouden het weten, dat Van Tellingen zich ermee bezig gehouden had, en het zou hèm geen windeieren leggen, dat stond als een paal boven water.